Landenweb.nl

IJSLAND
IN DE BAN VAN IJSLAND

Toen we vorig jaar naar IJsland gingen, dachten we precies te weten wat ons te wachten stond. Het stond tenslotte allemaal uitgebreid beschreven in boeken, reisgidsen, folders en op Internet. We hoefden alleen de voor de hand liggende hoogtepunten af te werken. We hadden ons goed geïnformeerd: IJsland is het land van de ruisende watervallen, en de actieve gletsjervulkanen. Daar kwamen nog wat woeste gebieden bij en een beetje Noordpool, een zweem avontuur, maar niet te veel, want het land bezit in eerste plaats een goede toeristische infrastructuur en in de tweede plaats zorgt de warme golfstroom dat het eiland in de Atlantische oceaan over een mild klimaat beschikt. Toen we IJsland na twee weken verlieten, wisten we alleen maar dat we niets hadden geweten.

Dinsdag 6 september was het dan zover; met knikkende knieën stapte ik, samen met mijn echtgenoot, in het vliegtuig dat ons veilig in IJsland moest brengen. Terwijl ik jaren geleden zonder vrees voor wat dan ook rustig in mijn eentje naar Australië vloog, voelde ik nu toch weer enigszins een vliegangst opborrelen. Na zo’n drie uur vliegen was ik dan ook blij dat de piloot het toestel veilig op de landingsbaan van de luchthaven van het IJslandse Keflavik zette. En natuurlijk moest ik achteraf bekennen dat de vlucht prima was geweest en heel erg was mee gevallen. Ook het weer was prachtig. In tegenstelling tot de korte broek en T-shirt die in Nederland gedragen werd konden nu, met een graadje of 10 Celcius, de trui en winterjas aangetrokken worden. We hadden een autorondreis geboekt, wat inhield dat we van tevoren slaapplaatsen (guesthouses) geboekt hadden en er een huurauto voor ons klaar stond. Verder kregen we een reisgids van het land, een wegenkaart en een korte beschrijving van waar de accommodatie zich bevindt. Hoe je dan verder er naar toe reed moest je dus zelf weten (je kreeg ook een lijstje met wat onderweg zoal te zien was). Nu heb je in IJsland een ringweg die het hele eiland rond gaat. De accommodaties waar wij verbleven waren, met de klok mee, in de buurt van deze ringweg gesitueerd zodat je in principe alleen de ringweg hoefde te volgen.

Onze auto was een, slechts twee maanden oude, Kia Sorento. Een knots van een wagen en behoorlijk groter dan de Suzuki Jimny die we eigenlijk geboekt hadden. We reden naar Reykjavik waar we onze eerste overnachting hadden. De volgende dag vertrokken we via Þingvellir naar Reykholt. Þingvellir toont op een heel mooie manier de Midden-Atlantische rug. Het is de geologische grens tussen het Noord-Amerikaanse en het Europese continent. Metingen hebben aangetoond dat beide continenten 1 tot 2 cm per jaar uiteen drijven en dat is bij Þingvellir prachtig te zien aan diepe kloven en scheuren.
We reden verder via een onverharde weg wat meer het binnenland in waarbij we vlak langs de eerste besneeuwde bergtoppen en gletsjer reden. Een prachtig gezicht vonden wij, zo op afstand die sneeuw (we konden toen nog niet vermoeden dat we ongeveer een week later de sneeuw wel van heel dicht bij zouden bekijken...).

Aan het einde van de middag meldden wij ons op onze overnachtingadres. Donderdags besloten we om niet via de ringweg verder naar het noorden te rijden, maar opnieuw een weg door het binnenland te kiezen, hoewel deze wegen een stuk slechter zijn dan de, grotendeels geasfalteerde, ringweg. We reden over een enorm lavaveld. Zeer indrukwekkend. Het is een hele aparte gewaarwording wanneer je kilometers achter elkaar geen enkele andere auto ziet en als je uitstapt ook helemaal niets hoort. Geen vogeltje, niks. Bovendien werkte onze telefoon niet wat er dus op neer kwam dat mocht er onderweg iets gebeuren we dus alleen maar konden hopen dat er een auto zou langs komen...

We hadden al een behoorlijk ruige rit door kuilen, hobbels en stenen achter de rug toen we gestuit werden door een, zo op het eerste gezicht, behoorlijk gezwollen beek. Met een huurauto is er doorheen rijden toch wel een behoorlijk riskante onderneming gezien het feit dat schade opgelopen door een dergelijke oversteek niet verzekerd is, en dus moest er een beslissing genomen worden over wat te doen. Ik verkoos liever de veilige weg, namelijk dezelfde weg terug rijden. Manlief naast mij echter, keek alsof hij zelfs met het grootste gemak de Sorento door de Atlantische oceaan zou sturen als het zou moeten. Uiteindelijk werd er besloten (vooral door gezeur van mij) toch maar om te draaien en terug te rijden.

We reden daarna via de ringweg naar het volgende guesthouse waar we twee nachten zouden slapen. We besloten daar een warme maaltijd te nuttigen. De maaltijd was heerlijk, maar toen we de rekening gepresenteerd kregen waren we blij dat we zaten, anders waren we vast steil achterover geslagen. We wisten natuurlijk wel dat IJsland ongeveer twee keer zo duur is als Nederland, maar toch. Het goedkoopste eten kun je trouwens bij de benzinestations. Daar hebben ze altijd een soort snackbar bij. Maar ja, om nu twee weken alleen maar patat en een hamburger te eten is ook niet echt bevorderlijk voor de gezondheid, en dus besloten we om de prijs maar voor lief te nemen en de duurdere maaltijden in de guesthouses of restaurants maar af te wisselen met een bord “franskar”.
We vervolgden onze tocht richting Myvatn, het zogenaamde muggenmeer. Zomers schijnen er namelijk hele wolken muggen boven het meer te hangen. Er waren nu voor ons gevoel al heel veel muggen, maar een gesprek met de eigenares van het guesthouse leerde ons dat er nu maar een paar waren in vergelijking tot zomers. Nabij Myvatn vonden we Námaskarð waar zich kokende modderpoelen en zwavelbronnen bevinden. Het is maar goed dat op de foto’s en de film de geur niet vastgelegd kon worden, want die is niet te harden (het ruikt naar rotte eieren).

Na ook nog een tijdje rondgewandeld te hebben over de lavavelden in het Kraflagebied reden we weer terug naar onze slaapplaats nabij Hùsavik. De volgende dag besloten we, ondanks het slechte weer die dag, naar de 44 meter hoge en 100 meter brede waterval Dettifoss te rijden. De weg er naar toe is meer gat dan weg en omdat het regende stonden er dus ook behoorlijke plassen water. Ons afvragend of er meer zo gek waren om met dit weer zo iets uit te vinden, zagen we tot onze verrassing dat er op het parkeerterrein naar de Dettifoss toch meer auto’s geparkeerd stonden. Om de waterval te zien is er echter nog een flinke wandeling nodig.

De vanuit Nederland meegebrachte regenkleding kwam nu goed van pas, ware het niet dat deze keurig ingepakt zat in onze reisbagage, en die stond op onze kamer. Dan maar nat laten regenen, wat overigens koud maar wel de moeite waard was.
Die dag werd het ook niet meer droog en dus besloten we ’s middags niet al te laat terug te keren naar ons overnachtingadres. Daags daarna gingen we richting Egilsstadir aan de oostkant. Tot onze verbazing reden we op de hoger gelegen delen plotseling door de sneeuw, en dat terwijl twee dagen daarvoor dezelfde weg nog in een prachtig groen landschap lag!

Ook nu was het weer behoorlijk slecht en we besloten wederom, na een kort uitstapje naar de kust, om ’s middags rond een uur of vijf ons “chalet” op te zoeken.
De volgende dag vertrokken we richting de zuidkant. Het weer was gelukkig inmiddels weer helemaal opgeklaard en dat reed toch wel een stuk prettiger. Ons volgende overnachtingadres was bij een boer op het erf. De zoon had de boerderij overgenomen van de ouders en die verzorgden op hun beurt in een eigen gebouw logies en ontbijt voor toeristen. Wij waren de enige toeristen die op dat moment bij hun waren en raakten in gesprek met de vrouw over het boerenbedrijf. Toen ze vernam dat wij “boerenkinderen” waren mochten wij ook rondkijken op de boerderij (dit was normaal gesproken verboden terrein voor de toeristen).

Het uitzicht vanuit onze kamer was overigens geweldig; we keken in de richting van een tweetal gletsjers van de Vatnajökull. Deze Vatnajökull is trouwens met 8400 km² groter dan alle gletsjers in de Alpen bij elkaar. Daags erna vertrokken we, na een heerlijk ontbijt, richting het gletsjermeer Jökulsárlón. In dit meer drijven van de gletsjer afgekalfde ijsbergen rond, die onderling sterk in grootte, vorm en kleur verschillen. Een fantastisch gezicht. En, toen we er een tijdje naar stonden te kijken zagen we er zelfs zeehonden ronddobberen.

Svartifoss
We reden verder richting het nationale park Skaftafell. Daar stond de volgende waterval op het programma; de Svartifoss. Ook hiervoor was een wandeling van 1 tot 1,5 uur heen en terug nodig om deze 20 meter hoge waterval te kunnen zien. Maar ook hier bleek het uitzicht de inspanning meer dan waard.

Ons volgende overnachtingadres viel ons een beetje tegen. Wederom bij een boer op het erf, maar nu was onze slaapplaats in iets wat wel heel erg veel weg had van een bouwkeet. Je kon er je kont niet keren want alles stond vol. We sliepen er twee nachten en waren blij dat we weer verder konden.
Het hotel waar we daarna in terecht kwamen had gelukkig een kamer die een stuk ruimer en beter was. We checkten in en vertrokken daarna meteen richting het Haukadalur waar de beroemde geisers zich bevinden. De meest actieve geiser in dit gebied is de Strokkur. Deze spuit iedere 5 tot 7 minuten tot een hoogte van wel 15 meter. Het is een mooi gezicht; er vult zich een gat met water, dan begint dat water te bewegen er ontstaat een waterbol en dan opeens wordt het water eruit geslingerd. Daarna begint het hele proces weer van voren af aan.
We hebben er een tijd lang echt vol verwondering naar zitten kijken.

We vervolgden onze rit naar de volgende “foss” die 10 kilometer verder op lag, de Gullfoss.
In deze waterval valt het water in twee trappen, die haaks op elkaar staan, ruim 32 meter naar beneden. Het neerstortende water blaast grote wolken fijne nevel omhoog die van ver te zien zijn. Er schijnen vaak regenbogen gezien te worden boven de Gullfoss, maar het geluk om dat te zien hadden wij niet.
De dag erop was het weer wat regenachtig zodat we besloten niet al te ver weg te rijden. We besloten de meest actieve vulkaan, de Hekla, van wat dichterbij bekijken. Helaas bleef deze verscholen onder een enorme laag hangende bewolking. Deze vulkaan is voor het laatst uitgebarsten in het jaar 2000 en eromheen ligt dan ook weer een groot lavaveld.

Gelukkig was het de volgende dag opnieuw prachtig weer en zagen we, toen we onderweg waren naar onze laatste overnachtingplaats in opnieuw Reykjavik, alsnog de Hekla in volle glorie. We arriveerden vrij vroeg in de middag in Reykjavik. Zo hadden we tijd genoeg om nog even te winkelen, de auto te wassen en te gaan eten waarna we vroeg onder de wol kropen. We moesten namelijk om 4.00 uur opstaan want om 07.30 uur stond onze vlucht gepland. We hadden in ons guesthouse een vroeg ontbijt kunnen regelen zodat we met volle maag de koffers voor de laatste keer in de auto laadden. We reden naar Keflavik waar we de auto op de zelfde plaats achterlieten als waar we hem twee weken daarvoor gevonden hadden en leverden de sleutels in. Daarna was het wachten op sein om aan boord te mogen gaan. Onze vlucht terug was wederom prima en we sloten daarmee zeer tevreden deze prachtige reis af.